dinsdag 15 januari 2013

Stedelijke transformatie, grenzeloos of begrensd succes?



Of het nu uit idealistisch oogpunt is,  of gedwongen door de huidige marktwerking, feit is dat steeds meer projecten interactief tot stand worden gebracht. Bewoners, marktpartijen, woningcorporaties en gemeenten werken samen om een locatie stapsgewijs van een nieuwe ‘identiteit’ te voorzien.  Deze nieuwe identiteit wordt immer omschreven  als innovatief, creatief, divers en zelfontwikkelend.  Initiatieven lijken als vanzelf succesvol en jagen nieuwe ontwikkelingen aan. Mensen creëren hun eigen plek en worden enthousiast gesteund door overheid en pers.

Er wordt niet meer gesproken over herstructurering (het van bovenaf ontwerpen van een nieuw totaalplan), gebiedsontwikkeling (gekenmerkt door publiek-private samenwerking tussen overheid en marktpartijen), maar van stedelijke transformatie; het opnieuw organisch ontwikkelen van een stedelijke omgeving.

Dit organische is zo oud als de stad zelf, het is niet nieuw maar uiterst praktisch. Het succes komt voort doordat de ontwikkeling hoofdzakelijk marktgestuurd is door afzonderlijke initiatiefnemers, waarbij gaten steeds opnieuw opgevuld kunnen worden.
Toch bestaat er een duidelijk verschil. Stedelijke transformatie is anders dan organische groei  vrijheid en blijheid binnen richtlijnen. En binnen deze richtlijnen zit hem de crux. Zonder alle stedelijke transformaties over één kam te willen scheren is de algemene opvatting toch vaak dat een nieuwe ontwikkeling alleen kans van slagen heeft als er een zogenoemde ‘trekker’ in het gebied aanwezig is. Een trekker is een gebouw of functie dat publiek aantrekt. Denk aan een cultuurhuis, een bibliotheek, een theater of dergelijke. Pionieren met restaurantjes of cafés net buiten de bestaande stedelijke zone wil ook nog wel eens goed werken. Zorg daarnaast dat je wat plek hebt voor kunstenaarsateliers die tegen zeer laag huurtarief verhuurd mogen worden en voilá , je gebiedsontwikkeling is op gang. So far so good en voldoende aansprekende voorbeelden. Denk bijvoorbeeld aan het Oliemolenkwartier in Amersfoort. Het ene bedrijf trekt het andere aan en ondernemerschap wordt door de gemeente gestimuleerd. Het zogenaamd met z’n allen van niets iets maken geeft een boost op zich.  Buitenstaanders worden nieuwsgierig en willen ook meedoen. De motor loopt.

Maar dergelijke successen zijn sterk afhankelijk van locatie (liefst goed ontsloten en in of tegen een centrum aan) en hebben een weerslag op allerlei bestaande terreinen in een stad. Terreinen die niet meer ‘hip’ zijn. De ondernemers en bewoners trekken weg naar het nieuwe transformatiegebied en laten nieuwe lege plekken achter. Niet gesloopt, wel vaak onbruikbaar. Bedrijventerreinen worden niet meer opgevuld.
De stedelijke transformatie kan alleen succesvol blijven als initiatiefnemers ook verantwoordelijk worden gesteld voor de lege plekken die ontstaan. Deze maken namelijk net zo hard deel uit van het transformatieproces. Ontwikkelen is prima, maar laat je oude huis ook netjes achter voor je op vakantie gaat.  En voor dit soort zaken blijft een supervisor voor stedelijke transformatieprocessen onmisbaar. Een supervisor die verder kijkt dan de grenzen van de transformatielocatie op zich.

Blog geschreven door Algon Schuurman, stedenbouwkundige bij Amer