Of het nu uit idealistisch oogpunt is, of gedwongen door de huidige marktwerking,
feit is dat steeds meer projecten interactief tot stand worden gebracht. Bewoners,
marktpartijen, woningcorporaties en gemeenten werken samen om een locatie
stapsgewijs van een nieuwe ‘identiteit’ te voorzien. Deze nieuwe identiteit wordt immer
omschreven als innovatief, creatief,
divers en zelfontwikkelend. Initiatieven
lijken als vanzelf succesvol en jagen nieuwe ontwikkelingen aan. Mensen creëren
hun eigen plek en worden enthousiast gesteund door overheid en pers.
Er wordt niet meer gesproken over herstructurering (het van
bovenaf ontwerpen van een nieuw totaalplan), gebiedsontwikkeling (gekenmerkt
door publiek-private samenwerking tussen overheid en marktpartijen), maar van
stedelijke transformatie; het opnieuw organisch ontwikkelen van een stedelijke
omgeving.
Dit organische is zo oud als de stad zelf, het is niet nieuw
maar uiterst praktisch. Het succes komt voort doordat de ontwikkeling
hoofdzakelijk marktgestuurd is door afzonderlijke initiatiefnemers, waarbij
gaten steeds opnieuw opgevuld kunnen worden.
Toch bestaat er een duidelijk verschil. Stedelijke
transformatie is anders dan organische groei
vrijheid en blijheid binnen richtlijnen. En binnen deze richtlijnen zit
hem de crux. Zonder alle stedelijke transformaties over één kam te willen
scheren is de algemene opvatting toch vaak dat een nieuwe ontwikkeling alleen
kans van slagen heeft als er een zogenoemde ‘trekker’ in het gebied aanwezig
is. Een trekker is een gebouw of functie dat publiek aantrekt. Denk aan een cultuurhuis,
een bibliotheek, een theater of dergelijke. Pionieren met restaurantjes of
cafés net buiten de bestaande stedelijke zone wil ook nog wel eens goed werken.
Zorg daarnaast dat je wat plek hebt voor kunstenaarsateliers die tegen zeer
laag huurtarief verhuurd mogen worden en voilá , je gebiedsontwikkeling is op
gang. So far so good en voldoende aansprekende voorbeelden. Denk bijvoorbeeld
aan het Oliemolenkwartier in Amersfoort. Het ene bedrijf trekt het andere aan
en ondernemerschap wordt door de gemeente gestimuleerd. Het zogenaamd met z’n
allen van niets iets maken geeft een boost op zich. Buitenstaanders worden nieuwsgierig en willen
ook meedoen. De motor loopt.
Maar dergelijke successen zijn sterk afhankelijk van locatie
(liefst goed ontsloten en in of tegen een centrum aan) en hebben een weerslag
op allerlei bestaande terreinen in een stad. Terreinen die niet meer ‘hip’
zijn. De ondernemers en bewoners trekken weg naar het nieuwe transformatiegebied
en laten nieuwe lege plekken achter. Niet gesloopt, wel vaak onbruikbaar.
Bedrijventerreinen worden niet meer opgevuld.
De stedelijke transformatie kan alleen succesvol blijven als
initiatiefnemers ook verantwoordelijk worden gesteld voor de lege plekken die
ontstaan. Deze maken namelijk net zo hard deel uit van het transformatieproces.
Ontwikkelen is prima, maar laat je oude huis ook netjes achter voor je op
vakantie gaat. En voor dit soort zaken
blijft een supervisor voor stedelijke transformatieprocessen onmisbaar. Een
supervisor die verder kijkt dan de grenzen van de transformatielocatie op zich.
Blog geschreven door Algon Schuurman, stedenbouwkundige bij Amer