woensdag 27 februari 2013

Donkere gebieden moet je zoeken met een lampje


Eind november zat ik ’s avonds in de trein terug naar huis vanuit Den Haag. Buiten was een lichtzee zichtbaar. We reden door het kassengebied. Wat ik hier van dichtbij zag, fotografeerde André Kuipers eerder tijdens zijn ruimtemissie vorig jaar vanuit het ISS. De gigantische lichtuitstoot van onder andere de kassen zorgt voor een goed herkenningspunt van Nederland in de ruimte. De planten in die kas zullen vast prachtig groeien onder het aanhoudende licht. Maar is het echt nodig om een lichtkoepel te creëren rondom je kas, die in de wijde omtrek waar te nemen is? 


Duisternis is gezond en schitterend

Er zijn inmiddels diverse onderzoeken die leren dat het voor mens en dier bijzonder gezond is om ’s nachts in een echt donkere omgeving te zijn. In onze 24-uurs economie is het echter normaal dat de omgeving stevig verlicht is. Daardoor wordt vergeten hoe mooi duisternis is. Als amateur astronoom zet ik met vrienden van de sterrenvereniging jaarlijks telescopen neer op een donkere plek op de Veluwe. We tonen de bezoekers van de Nacht van de Nacht de pracht van de donkere sterrenhemel, nadat ze terug komen van een wandeling door het donkere bos op zoek naar nachtdieren. Tijdens deze Nacht wordt het belang en de schoonheid van duisternis duidelijk voor de bezoekers. Maar als de volgende dag de zon weer schijnt, lijkt het onderwerp weer verdwenen uit de collectieve geheugen. 

Foto: Credit ESA/NASA


Ik ga niet pleiten voor het doven van verlichting op iedere plaats. Ik voel me ook onprettig in een donker steegje. Maar het zou goed zijn als duisternis een volwaardig milieuaspect wordt waar ontwikkelingen en bestaande situaties aan worden getoetst. Niemand heeft iets aan licht dat niet schijnt op de plek waarop het gericht is. Dergelijk wegstralend licht is pure verspilling van energie. In een tijd dat geld en energie schaars worden, ligt het voor de hand om daarop te bezuinigen.

Wetgeving?

Het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om gebieden aan te wijzen waar de duisternis en het donkere landschap moeten worden beschermd. Regelgeving analoog aan een stiltegebied zou je inmiddels verwachten. Na een uurtje googlen valt te concluderen dat provincies bezig zijn met het onderwerp. Er zijn prachtige duisterniskaarten gemaakt. Maar tot aanwijzing van een beschermd donker gebied heeft dit, zover ik kan bezien, nog niet geleid.

Het is bemoedigend om te weten dat overheden zich het onderwerp inmiddels eigen hebben gemaakt. En eerlijk is eerlijk, hier en daar zijn acties te bespeuren, zoals de groene ledverlichting van de kruispunten in het buitengebied van Lunteren. Maar is het genoeg? Is er al bewustwording en actiebereidheid onder burgers, zoals die tuinder met zijn kas langs het spoor Den Haag - Utrecht? Of, die sportclub met lichtmasten die het lege sportveld beschijnen tot middennacht?

Hebben we hier wel nieuwe wetgeving voor nodig? Of is het een kwestie van stug doorgaan met het kweken van bewustwording door evenementen als de Nacht van de Nacht en Earth Hour? 




Deze blog is geschreven door Susanne Pieterse, jurist bij Amer

Sterrenvereniging Astra Alteria 

Earth Hour
Nacht van de nacht

Nieuwe relatie stad – platteland

Van boer tot multifunctionele plattelandsondernemer

Vroeger was de relatie tussen stad en platteland vooral locaal van aard. De boer ging naar de stad om er zijn vee en vlees, zijn melk, boter, kaas en eieren, en/of zijn groente en fruit te verkopen op de markt. Andersom reisden de locale bakker, de kruidenier en de ‘scharensliep’ langs de deur van de boer met hun koopwaar.

Vanaf medio vorige eeuw zijn boeren gaan samenwerken in melkcoöperaties (CMC) en ging de melk via de melkfabriek naar de winkel en de supermarkt. De bakker, de kruidenier en de slager verdwenen van het platteland en verhandelden hun producten alleen nog maar in dorp en stad. De boer produceerde voor export.

Na een periode van grootschalig produceren, waarin kwantiteit centraal stond, lijkt tegenwoordig kwaliteit steeds meer de nieuwe doelstelling geworden.
Maar niet iedere boer kan mee met de ontwikkelingen. Grote milieu-investeringen en gebrek aan opvolgers brengen veel boeren bij een beslismoment waar keuzes gemaakt moeten worden tussen stoppen, verbreden of verdiepen.

Recentelijk is ook de multifunctionele landbouw in zwang gekomen: boeren hebben de stad opnieuw ontdekt en … de stad heeft ook steeds meer oog voor de boer gekregen: zie de campagnes ‘Stad zoekt boer’ en ‘de Smaak van de stad’.
Boeren worden steeds inventiever om hun producten aan de man te brengen en daarmee hun hoofd boven water te houden. Boeren ontwikkelen zich in toenemende mate tot integrale ‘plattelandsondernemers’, en zijn steeds minder boer. Het platteland is functioneel, economisch, visueel-ruimtelijk, organisatorisch en sociaal aan het veranderen. 
En er is meer…. Mede onder invloed van nieuw Europees plattelandsbeleid en Europese subsidies (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid per 2014) organiseren boeren zich in steeds grotere verbanden, zoals agrarische natuurverenigingen, streekcoöperaties, en streekplatforms.
Zij en niet de LTO zijn daarmee in toenemende mate in de streek het aanspreekpunt geworden voor allerlei nieuwe activiteiten, die m.i.v. 2014 vanuit het GLB betaald kunnen gaan worden. Voorbeelden van dit soort projecten zijn ‘boerderijeducatie’, ‘duurzame energie en biomassa’, ‘verkoop van streekproducten’, ‘zorgboerderijen’, ‘kunstroutes’, ‘Bed&Breakfast’, ‘fruit/polderspelen’, ‘landschapsonderhoudploegen’ en ‘agrarisch natuurbeheer’ etc. Nieuwe activiteiten op de boerderij zijn ook ‘varken op de leer’,  ‘koken in het veld’ en ‘muziek op het erf’. De laatste gaat door onder de naam ‘boerol’ (afgeleid van het alom bekende Oerol).

De allerlaatste trend in de zich veranderende relatie stad-platteland is de volgende.
In leegstaande panden in de steden ontstaan plattelandswinkels, waar eerder genoemde plattelandsorganisaties zich profileren en dichter bij de consument gaan zitten. Dit past bij een consument, die zich in toenemende mate richt op kwaliteits-producten en op toeristische en culturele producten uit de eigen streek. 

Blog geschreven door Henk van Paassen, planoloog bij Amer


woensdag 6 februari 2013

Uitvoering landschappelijke inpassing in bestemmingsplannen

Als bureau krijgen wij steeds vaker de vraag of landschappelijke inpassing van ontwikkelingen kan worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om Ruimte voor ruimte-locaties, waarbij het nieuwe erf landschappelijk ingepast moet worden. Veelal wordt de eis van landschappelijke inpassing gesteld als voorwaardelijke verplichting bij wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden (de zogenoemde “flexibiliteitsbepalingen”). De uitvoering wordt doorgaans geregeld met een anterieure overeenkomst.

Deze vraag speelt vooral als gevolg van een uitspraak van de Raad van State op 1 juni 2011 (201008528/1/R2). De ABRS geeft daarbij aan dat de betreffende gemeente in de uitspraak de landschappelijke inpassing moet vastleggen in het bestemmingsplan. Diverse gemeenten menen dat dit een vereiste is geworden met deze uitspraak. Dit laatste is echter niet het geval. Het college van B&W had in dit specifieke geval een voorwaardelijke verplichting in het vaststellingsbesluit opgenomen, zonder deze te laten doorklinken in het bestemmingsplan.

Toch is dit een opmerkelijke uitspraak geweest. We bedrijven in Nederland namelijk al jaren “toelatingsplanologie”. Het bestemmingsplan regelt wat wel en niet is toegestaan, maar verplicht niets, althans niet in detail. Zo kan worden bepaald dat enkel een groenelement mag worden opgericht ter erfafscheiding (zoals in het buitengebied van de Noordoostpolder), maar kan de eigenaar van het perceel niet worden verplicht om dit groenelement ook daadwerkelijk aan te leggen. De aanleg en instandhouding van de heg wordt daarom in een anterieure overeenkomst geregeld, oftewel middels privaatrecht.

Interessant wordt het pas echt bij de handhaving van bestemmingsplannen waarin de landschappelijke inpassing wordt vastgelegd. Want hoewel inrichten conform een inrichingsschets nog te doen is, wordt instandhouding een stuk moeilijker. Want hoe ver reikt die instandhouding? Als de heg op de inrichtingsschets 50 cm breed is, moet de initiatiefnemer hem dan op exact 50 cm houden? Of mag de heg ook voller worden? En wat als de inrichtingsschets een groene beukenhaag bevat, terwijl dezelfde beukenhaag in de winter bruin van kleur is? Is een initiatiefnemer in deze gevallen in overtreding van het bestemmingsplan en mag, of beter gezegd moet een gemeente dan handhavend optreden?

Doorgaans zal de soep niet zo heet gegeten worden, maar het biedt wel minder rechtszekerheid voor initiatiefnemers, omdat onduidelijk is hoe streng de gemeente handhaaft. Ook kan dit beperkingen opleggen bij de verkoop van de woning aan nieuwe bewoners, omdat die een deel van hun tuin vervolgens niet naar wens mogen inrichten. Tenslotte moet de gemeente er aan denken om al deze (postzegel)inrichtingsplannen mee te nemen in integrale herzieningen, om zo de landschappelijke inpassing ook in de toekomst te waarborgen.

Deze blog is geschreven door Michiel Noordzij, planoloog bij Amer