dinsdag 15 oktober 2013

Dubbelinterview met de Amer directeuren



Een dubbelinterview met Tom de Wit (directeur Amer 19832008) en Rob Leek (huidige directeur Amer)

 

Hoe was de markt in 1983 en in 2013?
Tom: De start van ons bureau was behoorlijk spannend. Gemeentes moesten ook in 1983 flink bezuinigen. Geen beste tijd om een bureau te beginnen. De verplichtingen vanuit de WRO 65 op het gebied van de ruimtelijke ordening waren echter duidelijk, dus dachten we, rustig aan starten, het werk komt vanzelf weer. En dat was ook zo. 
Rob: Ook nu zit de bouw en dus ook de stedenbouw in een crisis. Echter met dat verschil dat we vooralsnog te maken hebben met een krimpende markt. Op dit moment is de opgave die aan gemeentes werd gesteld om alle bestemmingsplannen vanaf juli 2013 digitaal beschikbaar te hebben net afgerond. Gemeenten reageren nu veelal slechts op door derden geïnitieerde nieuwe ontwikkelingen. Het werk komt dus niet meer vanzelf.


Wie waren en zijn jullie opdrachtgevers?
Tom: Opdrachtgevers waren bijna uitsluitend gemeentes. Zij hadden een vaste relatie met een stedenbouwkundig bureau. Het bureau werd een soort verlengstuk van de eigen dienst.  
Rob: We hebben de laatste jaren een periode gehad met wisselde kontakten. Niet de oude vertrouwde relatie was bepalend, maar meestal de prijs. De offerte in concurrentie vierde hoogtij. Het enige voordeel kon zijn dat er contacten ontstonden met voorheen onbekende opdrachtgevers. Het ziet er gelukkig naar uit dat opdrachtgevers, door schade wijs geworden, niet alleen voor de prijs gaan, maar juist weer de vertrouwensrelatie herwaarderen.


Hoe is de omvang van het bureau veranderd door de jaren?
Tom: We zijn met 5 mensen voorzichtig begonnen toen we konden rekenen op een aantal gemeentes die in de crisis van 1983 voor ons hadden gekozen. Daarna ging het eigenlijk tamelijk gemakkelijk. Gewoon je werk goed doen, dan wordt je vanzelf elders gevraagd. Een heerlijke tijd van gestage groei, naar uiteindelijk bijna 30 mensen en een vaste relatie met ca. 50 gemeenten. 
Rob: Ja, en het bureau had wellicht nog wel groter kunnen zijn.
Maar Amer heeft nooit de ambitie gehad om een groot bureau te worden. Voorop stond om in een beperkte setting van toegewijde adviseurs een hoogwaardig product te genereren. Het plezier in het werk was belangrijker dan groei.
De trend om klein te blijven heeft ertoe geleid dat Amer met de donkere wolk van de recessie in zicht zo snel mogelijk kon afslanken naar nu circa 10 formatieplaatsen. 


Welke diepgang had de opgave van vroeger en nu?  
Tom: In de werkzaamheden stond het bestemmingsplan centraal. Dat was het instrument waarmee de sterke groei en suburbanisatie in die tijd werd gestuurd. De Wet Ruimtelijke Ordening van 1965 gaf de eisen aan waaraan het bestemmingsplan inhoudelijk moest voldoen. De verplichting van het voorafgaande gedegen onderzoek gaf de bureaus veel werk. We zorgden voor een brede invulling, voor stedenbouwkundige ideeën en ontwerpen, voor de juridische plannen, voor de begeleiding van het planproces en advisering bij de uitvoering. 
Rob: Het valt ons op dat er nauwelijks ruimte bestaat voor verdieping van de opgave. Tempo en budget zijn richtinggevend. Het stedenbouwkundig bureau wordt vaak slechts voor een onderdeel in de totale opgave aangetrokken. Gezien het feit dat stedenbouwkundige plannen vaak voor de eeuwigheid gebouwd worden zou wat meer budget voor stedenbouwkundig/landschappelijk onderzoek niet misstaan.



Hoe is het vakgebied veranderd, nu tempo en budget zo bepalend is?         
Tom: Diepgang en veelzijdigheid waren de noodzakelijke kenmerken van het bureau en dus van de medewerkers. Vakmensen had je nodig. Gemeentes moesten er blind op kunnen vertrouwen dat het werk, waarvoor ze zelf vaak onvoldoende kennis in huis hadden, op de juiste manier werd aangepakt. Er lag een grote mate van eigen verantwoordelijkheid bij de bureaus en je bestaansrecht was, anders dan de controle maatschappij van nu, dus geheel gebaseerd op vertrouwen.    
Rob: De goede opdrachtgevers niet te na gekomen is een sturing op checklisten door jonge projectmanagers nu aan de orde van de dag.  


De werktechniek was toen natuurlijk heel anders dan nu. Kunnen jullie daar iets over vertellen?    
Tom: Een graphos-pen, een rapidograph en sjablonen, een typmachine en carbonpapier, wie kent ze nog? Pas eind 80er jaren begint de computer langzaam betekenis te krijgen in ons vak. Eerst voor tekstverwerking en geografische data, en later ook voor het tekenwerk. Voor die tijd was het vervaardigen van tekeningen een heel speciaal ambacht. 
Rob: Tekenaars zijn nog steeds specialisten, maar dan op het digitale vlak. Echter ondanks de digitale technieken werken ontwerpers bij ons veelal nog met viltstift of pen om hun eerste ontwerpideeën op papier te zetten. Al snel wordt vervolgens een meer exacte tekening gevraagd voor cijfermatige controles of 3D-beelden. In de bestemmingsplannensfeer is volledig digitale aanlevering de norm. We werken met GIS waardoor alle data makkelijk gekoppeld kunnen worden.
 


Wat vond en vind je als directeur van het team Amer?          
Tom: Het was vanzelfsprekend dat je mee deed met nieuwe ontwikkelingen in je vakgebied. Dat was niet alleen van bestaansbelang, maar de ontwikkelingsdrang was een sterk natuurlijk kenmerk van het bureau. Het bureau was van een overzichtelijke omvang en de saamhorigheid was groot. De medewerkers identificeerden zich gemakkelijk met de functie van het bureau in ons vakgebied. Er werd veel vrije tijd gestoken in het ontwikkelen van nieuwe toepassingen. Het ging om het bestaan van “ons” bureau.    
Rob: Het Amerteam functioneert nog steeds op die manier. We zoeken naar betere methoden of naar nieuwe producten waarbij we de veranderende vraag in de markt nauwkeurig volgen. Daarnaast zijn we kritisch op het klakkeloos overnemen van door derden aangedragen oplossingen. 


Wie waren en zijn de eigenaren van het bureau?
Tom: Het bureau was een echte platte organisatie. Een beperkte omvang, een groep hoog opgeleide mensen en weinig hiërarchie. Dat gaf aanleiding de organisatiestructuur en het eigendom van het bureau daarop af te stemmen. We kozen voor een combinatie van een b.v. en een stichting, waarin iedere medewerker tevens mede-eigenaar van het bureau kon worden. In het model kwam de sterke betrokkenheid tot uitdrukking van medewerkers bij het sturen van het voortbestaan van ons bureau.
Rob: Nog steeds zijn de meeste mensen binnen Amer certificaathouder. Het gevoel dat het bureau van ons is leeft dus sterk. De sfeer is onveranderd goed en de collegialiteit groot. 


Is het uiterlijk van de collega’s met zijn tijd meegegaan?;-)
Tom: Het is altijd weer een feest om de foto’s van onze beginperiode te bekijken, om de pioniersfase af te lezen uit het (gekregen) meubilair en de attributen om ons heen. Ook wijzelf zagen we er toen behoorlijk anders uit. Lang haar, volle baarden, een nette jurk of minirok.
Rob: Ja dat uiterlijk is goed te zien op foto's in Amer pinterest. De tegenstelling met de huidige look is groot, denk bij de heren aan het korte haar of de kale koppen, de volle baarden zijn vervangen door 1-dags baarden. Bij de dames is de nette jurk –bijna- verdwenen, maar de minirok is gebleven! Nu niet in combinatie met een transparante panty met naaldhakken, maar met een maillot of legging met laarzen. Tsja, of ze hebben de broek aan..


Dé vraag: Amer en de toekomst?
Tom: Van 30 jaar geleden naar nu was een weg waarin het bureau steeds meer een vaste plaats in de r.o. wereld kreeg. Het bureau verwierf een stevige plek tussen de ca 50 stedenbouwkundige adviesbureaus in Nederland. In mijn laatste jaren als directeur, na de eeuwwisseling, veranderde ons werkveld drastisch. 
Rob: Zoals in 1983 de huidige stand van technologie nog niet te voorzien was, zo is niet te voorspellen wat er tot 2043 zal gebeuren. Wat we wel weten is dat ons land nooit af is. Er ontstaan voortdurend nieuwe wensen en ideeën. Er zal dus altijd een zekere stedenbouwkundige en planologische ontwikkeling plaatsvinden De mensen van Amer zijn voortdurend op zoek naar verbetering van onze dienstverlening, volgen studies om bij te blijven in het vak en zoeken naar kansen voor opdrachtgevers.
Zoals je ziet Tom verandert er ook nu veel om ons heen, maar met de saamhorigheid en kennis die Amer eigen is zoeken we daar met veel gevoel en passie een toekomstbestendige koers in.
Ik verwacht dat er veel meer maatwerk geleverd moet worden. De termen zijn: kleinschalig, gevoelsmatig, inlevingsvermogen naar zowel burger als opdrachtgever. Deze termen zitten gelukkig in de genen van Amer verankerd. Dat geeft hoop voor de toekomst. 


 
Blog geschreven door Tom de Wit en Rob Leek

dinsdag 8 oktober 2013

30 Jaar Amer, een terugblik

Een terugblik op dertig jaar dienstverband als werknemer en mede oprichter van Amer adviseurs b.v.

 


De tweede oliecrisis van 1979-80 had een economische neergang tot gevolg. Ook in de dienstverlenende hoek werden maatregelen getroffen. Sterfhuisconstructies werden opgericht om de financiën veilig te stellen.
Zes wegbezuinigde collega’s vonden dit het juiste moment om niet af te wachten maar met nieuwe ideeën de advieswereld in de ruimtelijke ordening te veroveren, bureau Amer is van start gegaan.
We stonden voor wat we hadden afgesproken, een kwalitatief hoogstaand product tegen een financiële vergoeding die was gebaseerd op werkelijk verrichte arbeid, geen overwinsten meer of opdrachten zonder einde. We waren concurrerend.

Op dit moment zou je zeggen, we waren de tijd toen ver vooruit. Immers nu heeft elk bureau die formule ontdekt en gaan we in diezelfde advieswereld zo ver dat men onder de kostprijs opdrachten probeert te bemachtigen.
Veel opdrachtgevers zien hier mogelijkheden om noodzakelijke bezuinigingen mede invulling te geven. Goedkoop staat daarbij voorop.
We adviseren echter ook aan opdrachtgevers waarvoor wij al vanaf het uur U actief zijn. Ze herkennen ons tweede speerpunt “kwaliteit” en waarderen die in hoge mate. Met hen wil ik met name die dertigjarige relatie vieren en bedanken voor het in ons gestelde vertrouwen. 
 
Dat ontwikkelingen niet altijd te voorzien zijn wordt door het volgende geïllustreerd. Er zijn wetenschappers die zich bezighouden met de opwarming van de aardbol. Tegen de verwachting in hebben zij echter ontdekt dat de aarde sinds 1982 niet meer is opgewarmd maar juist kouder is geworden. Verwachting en werkelijkheid willen dus wel eens verschillen.
Dat kan in ons vakgebied ook het geval blijken te zijn. 

Ik zelf zal vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet nog eens dertig jaar doorgaan, maar ik hoop van harte dat dit wel het geval zal zijn voor het bureau.
Een eerlijk, inspirerend en overtuigend product / advies zal altijd waardering oogsten en verdient het om te overleven. 
  
Blog geschreven door Bertho Kisteman

maandag 8 juli 2013

Kwaliteitsbewaking in de ruimtelijke ordening

de sleutel tot een succesvolle en economisch rendabele planontwikkeling

 

De ruimtelijke kwaliteit in Nederland bij planontwikkelingen staat onder druk. Zij wordt gezien als toegevoegde luxe en slagroom op de taart in een tijd waarin minderen en afvallen het devies is.
Veel plantontwikkelingen dreigen een optelsom te worden van individuele projecten waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheid en financiële middelen inbrengt. Voor integrale afstemming bestaat geld noch middelen. Planprocessen worden één op een vertaald in duidelijk omkaderde hokjes en harde getallen waarop afgerekend wordt bij oplevering van het proces.
Moeten toch externe partijen betrokken worden om de ontwikkeling vast te kunnen leggen in een beleidsdocument als een bestemmingsplan/ omgevingsplan of andersoortig, dan zijn daarvoor door inkoopbureaus duidelijke protocollen opgesteld waarvan het onmogelijk lijkt af te wijken.  Zowel interne als externe projectleiders worden afgerekend op zichtbaar resultaat van de individuele ontwikkeling binnen van te voren afgesproken tijd en budget. Met dit zichtbaar resultaat wordt niet bedoelt de verschijningsvorm van het project maar sec dat de planontwikkeling daadwerkelijk gerealiseerd is. Iedereen happy, maar waar blijft de gebruiker? Waarom loopt de huur van de panden niet goed?





Onlangs ben ik bij twee bijeenkomsten geweest, waarbij ik veel nieuwe inzichten heb opgedaan. Zo kwam ik bij de bijeenkomst over “de Kern van de stedenbouw”, het afscheid van de stedenbouwkundig docenten ir. John Westrik en ir. Willem Hermans aan de TU Delft, een oud studiegenoot tegen die werkte aan het project Leidsche Rijn centrum. Hier worden enkele honderden appartementen gerealiseerd, zoals afgesproken in diverse convenanten tussen gemeente Utrecht en ontwikkelende partijen, waarmee een hoop geld gemoeid is. Ondanks dat vorig jaar in de directe omgeving slechts vijf van de vele tientallen te koop staande appartementen in de nabije omgeving zijn verkocht, moet de planontwikkeling toch doorgang vinden. Juridische procedures om tot nieuwe planvorming te komen zijn onontvankelijk verklaard en inmiddels wordt de schop in de grond gestoken voor de bouw. Het herzien van de planvorming past niet binnen het realisatiebudget. Het geplande proces vindt (voorlopig) doorgang en er is straks daadwerkelijk resultaat…..leegstaande panden en daardoor een gemiste kans op een kwalitatief hoog gewaardeerde omgeving. Welk economisch en maatschappelijk belang is hierbij gebaat?



Maar er gloort hoop. In de nieuwe omgevingswet wordt de omgevingskwaliteit nu als hoofddoel omschreven. Het kwaliteitsbegrip wordt verder niet uitgewerkt, maar in ieder plan moet nu in ieder geval aangegeven worden hoe op kwaliteit beoordeeld wordt. Het kwaliteitsaspect komt onomstotelijk onder de aandacht. En hoe die kwaliteit te waarborgen of beter te maken, daarvoor bestaat binnen Nederland voldoende inspiratie en wilskracht om plannen op een hoger niveau te tillen en toch economisch rendabel te laten zijn. 


Op een bijeenkomst voor Ruimtelijke Kwaliteitsteams in Nederland, gehouden in Zaandam werd de kwaliteitsbeoordeling van plannen in diverse lagen uiteengezet. Eén van de sprekers was Wim van Veelen, die het volgende stelde. De kwaliteitsbewaking hoeft niet als vroeger enkel te bestaan uit toetsen, terugleggen en “straffen”  maar kan juist iets toevoegen door te faciliteren, te communiceren, te overtuigen en te belonen.
Als de ruimtelijk kwaliteitsbewakers (zoals architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten maar ook planologen en juristen) hun rol oppakken als integrator dan bestaat een goede kans dat meerdere individueel private initiatieven kunnen uitgroeien tot ruimtelijk en publiek waardevolle ontwikkelingen. Hierbij ligt voor ons als ruimtelijk vormgevers de schone taak om ons te ontwikkelen als experts in integrale ruimtelijk-economische concepten en op het vlak van de integrale duurzaamheid. Want ons geweten gaat verder dan de oplevering. Het gaat om het gebruik, de beleving en de mogelijkheden van nu en op de lange termijn.
Ons geweten is het geweten voor de toekomst. En daar willen we toch allemaal graag een positieve steen aan bijdragen. Zodat ook de individuele planontwikkelaar later met trots kan zeggen: daar maakt ons project deel van uit.


Blog geschreven door Algon Schuurman, stedenbouwkundige bij Amer




vrijdag 28 juni 2013

Stadslandbouw als tijdelijke oplossing van een ruimtelijk probleem

Vanouds hebben stad en (omme)land een functionele relatie met elkaar. Wat buiten de stad wordt geproduceerd, wordt in de stad verhandeld. Dat geldt niet alleen voor food-, maar ook voor non-food producten. Voor inkopen ga je naar de markt, supermarkt, groenteboer, slager of bakker. Zelf je eigen voedsel kunnen produceren is binnen stedelijke gebieden maar voor een kleine groep mensen weggelegd. Onder invloed van de economische recessie lijkt zich de laatste paar jaar een maatschappelijk en tegelijkertijd ook ruimtelijke kentering voor te doen. Steeds meer mensen zoeken naar mogelijkheden om bewuster en gezonder te leven en ook 'actief ' in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Tegelijkertijd zoeken steeds meer gemeenten naar oplossingen voor leegstaande winkels en kantoorgebouwen, braakliggende bedrijventerreinen en onbenutte woningbouwlocaties. Eigenaren van grotere panden zijn soms bereid tegen geen of geringe vergoeding hun daklandschap ter beschikking te stellen aan groeninitiatieven of bijvoorbeeld stadsimkers.

In de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen kan stadslandbouw als tijdelijke herbestemming of tijdelijk hergebruik van de gronden en/of gebouwen een oplossing bieden voor bovengenoemde ruimtelijke ontwikkeling. Grote steden in Nederland lopen voorop in deze ontwikkeling, omdat daar het probleem het grootst is.

Den Haag is één van de gemeenten die serieus werk heeft gemaakt van stadslandbouw. Op donderdag 27 juni 2013 oganiseerde zij over dit onderwerp een informatieavond. stadslandbouwdenhaag.nl/informatieavond

Maar ook Amsterdam kent vele initiatieven. Hier is een interactieve van kaart van gemaakt maps.amsterdam.nl/stadslandbouw/

Binnen Amersfoort werkt Amer mee aan het Postzegelpark Leusderweg. Een voormalig braakliggende locatie waar nu als tijdelijk gebruik met veel enthousiasme wordt geplant en gezaaid door buurt- en wijkbewoners www.postzegelpark-leusderweg.nl/



Amer / ruimtelijke ontwikkeling is een sterke voorstander van stadslandbouw. Zij adviseert gemeenten graag in hun streven om stadslandbouw ruimtelijk, planologisch en maatschappelijk een verantwoorde plek in de stad te geven.

Blog geschreven door Henk van Paassen, Planoloog bij Amer





donderdag 13 juni 2013

Flexibele bestemmingsplannen: een nieuw instrument?

Een hot item binnen RO-land en verwante vakgebieden is dat voor nieuwe ontwikkelingen of te herontwikkelen gebieden flexibele bestemmingsplannen opgesteld moeten worden. Momenteel loopt het experiment ‘flexibele bestemmingsplannen’ waarvan inmiddels de eerste resultaten duidelijk worden. In hoofdlijnen komt de conclusie er op neer dat het bestemmingsplan nog altijd een doeltreffend instrument is bij gebiedsontwikkeling. Flexibiliteit is niet alleen te vinden in de traditionele flexibliteitsbepalingen, maar ook in begripsbepalingen, bestemmingsomschrijvingen en in bouw- en gebruiksregels.
Verdere flexibilisering kan worden gevonden door in een bestemmingsplan minder uit te gaan van een concrete eindbeeld, maar van een strategisch proces. Dit betekent meer onderzoek naar de manoeuvreerruimte voor het betreffende gebied. Uit het experiment blijkt dat ultieme flexibiliteit verkregen kan worden in de nieuwe omgevingswet wanneer in omgevingsplannen gekozen wordt voor een bestemmingsvrije regeling. Dit is een van de 8 kansen die ook door het BNSP al is voorgesteld, waar wij aan mee hebben geschreven.

Zijn flexibele bestemmingsplannen nieuw? Zoals tijdens het experiment ook al is geconstateerd, is het antwoord hierop ‘nee’. Voor ons zijn ze dat in elk geval niet: wij hebben in de loop der jaren vele bestemmingsplannen in alle soorten en maten opgesteld. Hieronder vallen ook veel flexibele bestemmingsplannen. Ons inziens is het niet zo zeer de uitdaging hoe je een gewenste ontwikkeling juridisch vastlegt, maar meer van belang hoe je als gemeente een gewenste ontwikkeling kan faciliteren zonder daarbij bestaande waarden, kwaliteiten en rechtszekerheid uit het oog te verliezen.
Wij verwachten dat in de komende jaren de vraag naar flexibele bestemmingsplannen (later: omgevingsplannen) toeneemt. De tendens naar uitnodigingsplanologie is ingezet…

Wenst u advies over het opstellen van een flexibel bestemmingsplan of wilt u er een op (laten) stellen? Hiervoor bent u bij Amer op het juiste adres! Wij zijn al eenvoudig beter…

Auteur: Taco Gerritsma, planoloog bij Amer

maandag 6 mei 2013

Het omgevingsplan, enkele kenmerken


Met de komst van de toetsversie van de Omgevingswet is het mogelijk om dieper te duiken in de diverse instrumenten die de wet in het leven roept. Het omgevingsplan is de opvolger van het bestemmingsplan. In dit artikel gaan wij in op enkele kenmerken van het omgevingsplan.

Integrale regeling voor de hele 'fysieke leefomgeving' in één omgevingsplan
Het omgevingsplan wordt de opvolger van het bestemmingsplan, maar nu voor de hele 'fysieke leefomgeving' en niet meer enkel de 'ruimtelijke ordening'.
De Omgevingswet geeft geen sluitende omschrijving van de 'fysieke leefomgeving', wel wat er in ieder geval onder wordt verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.
De Omgevingswet bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een omgevingsplan vaststelt. Het mogen er ook meer dan een zijn maar dan op elk deel van het grondgebied maar één. Het eindbeeld van de wet is wel dat er op het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan gaat gelden.

Verplichte en optionele regels
Het omgevingsplan bevat (verplichte) regels over de fysieke leefomgeving en kan (optionele) regels bevatten die nu nog besloten zitten in gemeentelijke verordeningen of andere regelgeving, althans, voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Als 'verplichte' regels dienen in ieder geval 'locatieontwikkelingsregels' te worden gesteld. Dat zijn regels inzake de toedeling van functies aan locaties via een geometrische plaatsbepaling, alsmede overige regels over bouwactiviteiten. Locatieontwikkelingsregels vertonen zo een duidelijke gelijkenis met de regels in een bestemmingsplan: bestemmingsregels, gebruiks-/bouwregels enzovoort, die eveneens via een geometrische plaatsbepaling operationeel worden gemaakt.
Bij 'optionele' regels kan worden gedacht aan regels die betrekking hebben op onder meer: de bescherming van bomen of houtopstanden (Bomen-/Kapverordening), ligplaatsen voor woonschepen (Ligplaatsenverordening), bedrijfsmatig te exploiteren terrassen (Terrassenverordening), cultureel erfgoed (Erfgoed-/Monumentenverordening). Die regels zijn niet verplicht in een omgevingsplan; de gemeente kan de betreffende materie -geheel of gedeeltelijk- in de desbetreffende verordeningen laten zitten.


Rechtsbescherming / beroepsmogelijkheden
De bepalingen betreffende de procedure van een omgevingsplan, de inwerkingtreding, en de rechtsbescherming / beroepsmogelijkheden lijken sterk op die van het bestemmingsplan.
Bedacht dient te worden dat als de hiervoor bedoelde 'optionele' regels als concrete, functie- en locatiegebonden regels in een omgevingsplan worden opgenomen, ook ten aanzien dáárvan de hiervoor bedoelde bepalingen betreffende de rechtsbescherming / beroepsmogelijkheden gelden.
Indien die regels, die materie, in de desbetreffende verordeningen en andere regelgeving worden gelaten, gelden ten aanzien daarvan die rechtsbescherming / beroepsmogelijkheden niet. Immers bij verordeningen of andere lokale regelgeving bestaan die rechtsbescherming / beroepsmogelijkheden niet.

Partiële herziening omgevingsplan nu ook door B&W
De Omgevingswet kent geen 'binnenplanse' wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht meer, zoals in het bestemmingsplan. De wet bepaalt dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het wijzigen van onderdelen van het omgevingsplan kan delegeren aan burgemeester en wethouders.
In het delegatiebesluit van de raad, dat losstaat van het omgevingsplan, wordt algemeen of per omgevingsplan de reikwijdte en inhoud van die 'buitenplanse wijzigingsbevoegdheid' bepaald.
Op de onderdelen van het omgevingsplan en onder de voorwaarden die in het delegatiebesluit zijn  aangegeven, kunnen B&W nu zelf een (partieel) omgevingsplan vaststellen. De (partiële) wijziging wordt onderdeel van het omgevingsplan. Weliswaar zijn dan de procedure en rechtsbescherming van het omgevingsplan daarop van toepassing, maar de vroegere procedure bij wijziging en uitwerking vervalt.

Omgevingsplan in de praktijk: niet teveel (willen) regelen
Naarmate er meer en meer uiteenlopende onderdelen en aspecten van de 'fysieke leefomgeving' worden geregeld in een omgevingsplan, kunnen het maken en door de procedure loodsen van een omgevingsplan moeizamer en langduriger worden. Er moet worden gerekend met meer inspraak, meer zienswijzen en meer beroep. Want er zal altijd wel ergens iets niet helemaal kloppen. Als dat iets alsnog iets belangrijks blijkt te zijn, zou het hele omgevingsplan kunnen 'sneuvelen'.


Auteur: Jaap Mathijsen, jurist

maandag 8 april 2013

Amer over de Omgevingswet



Met de komst van de Omgevingswet zal het werkterrein van de ruimtelijke ordening, en dus ook van Amer, in grote mate veranderen. Het zal veranderen in die zin dat de gehele terminologie en procedures anders zullen zijn dan dat wij gewend zijn. Niet alleen worden allerlei wetten samengevoegd tot één wet, tevens zal een ingrijpende stelselherziening plaats vinden.

In de in voorbereiding zijnde Omgevingwet worden allerlei bestaande wetten samen geveegd tot één wet. Dit moet de complexiteit verkleinen en de overzichtelijkheid vergroten. Deze ontwikkeling heeft, net als voorgaande wetswijzigingen in de RO, grote gevolgen wat betreft procedures.
In de Omgevingswet is geen ruimte meer voor het bestemmingsplan en de structuurvisie. Voortaan spreken wij over omgevingsvisies en omgevingsplannen. Op den duur zullen de klassieke RO-instrumenten niet meer bestaan maar zullen wij het hebben over ‘omgevingsinstrumenten”.
Waren bestemmingsplannen en structuurvisies van oorsprong vooral gestoeld op de ruimtelijke ordening, de laatstgenoemde gaan uit van een vergaande integratie van onderwerpen als water, cultuurhistorie, milieu, flora en fauna (en ruimtelijke ordening!). Welke gevolgen heeft dit voor ons werkterrein als adviesbureau?

Volgens ons zijn de wijzigingen niet vreemd. Terugkijkend naar de afgelopen periode valt op dat het werkgebied zich al aan het verbreden was. Ruimtelijke plannen zijn door de jaren heen steeds integraler geworden. Wij zien dat er steeds meer elementen op de verbeelding en in de regels moeten komen te staan: archeologische verwachtingswaarden, ecologische hoofdstructuren, veiligheidszones, waterkering, beschermingszones en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en gebouwen om een paar te noemen. Al deze zones op een verbeelding van een bestemmingsplan geeft al een mooi beeld van alle verschillende belangen die in een gebied spelen. Met het Omgevingsplan wordt de trend voortgezet en vastgelegd.

Wij voorzien dat een omgevingsvisie en –plan een nog integraler beeld zal geven van alle belangen die spelen in een plangebied. Deze beweging is bij het opstellen van bestemmingsplannen en structuurvisie reeds lange tijd ingezet. Wij voorzien daarom dat de ruimtelijke ordenaar zich meer moet manifesteren als ‘spin in het web’ die alle belangen verzamelt afweegt.


Primaat ruimtelijke ontwikkeling bij lokale partijen
Een zeer interessant onderwerp van de Omgevingswet is dat het initiatief van ruimtelijke ontwikkelingen meer bij lokale (private) partijen wordt gelegd. Het motto van de wet luidt: ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit.

Vanuit de overheid vraagt dit een andere rol: steeds meer zal de overheid alleen de kaders geven voor ontwikkelingen uit de samenleving.  De zorg van de overheid is erop gericht de leefomgeving te verbeteren waar deze tekort schiet en kwaliteiten te behouden waar deze goed zijn. Het vaststellen van omgevingswaarden door de (met name lokale) overheid is hierin essentieel. Daar binnen is er meer ruimte voor eigen initiatief: uitnodigingsplanologie in optima forma!

Een zeer belangrijke vraag die wij hierbij stellen is hoe dit straks in de praktijk gaat werken. Welke rol zullen de overheden op zich nemen? In hoeverre stellen zij zich op de voorgrond bij ruimtelijke ontwikkelingen: toetsen zij alleen aan de omgevingswaarden of houden zij een stevige vinger in de pap? In hoeverre is het de verantwoordelijkheid van de overheid om de oplossing te geven voor de lokaal voorkomende afnemende vraag naar woningen (krimp), het overaanbod aan kantoorruimte en de leegstand van winkels? Hoe zorg je er voor dat eerder gekozen wordt voor herstructurering, hergebruik en opvullen van open ruimtes binnen bebouwd gebied terwijl agrarische gronden veel goedkoper zijn bij nieuwbouw? Geeft de Omgevingswet hiervoor de juiste instrumenten? In onze volgende blog gaan wij hier dieper op in.

Graag vernemen wij ook uw mening!


Deze blog is geschreven door Hans Nienhuis, planoloog bij Amer

woensdag 27 februari 2013

Donkere gebieden moet je zoeken met een lampje


Eind november zat ik ’s avonds in de trein terug naar huis vanuit Den Haag. Buiten was een lichtzee zichtbaar. We reden door het kassengebied. Wat ik hier van dichtbij zag, fotografeerde André Kuipers eerder tijdens zijn ruimtemissie vorig jaar vanuit het ISS. De gigantische lichtuitstoot van onder andere de kassen zorgt voor een goed herkenningspunt van Nederland in de ruimte. De planten in die kas zullen vast prachtig groeien onder het aanhoudende licht. Maar is het echt nodig om een lichtkoepel te creëren rondom je kas, die in de wijde omtrek waar te nemen is? 


Duisternis is gezond en schitterend

Er zijn inmiddels diverse onderzoeken die leren dat het voor mens en dier bijzonder gezond is om ’s nachts in een echt donkere omgeving te zijn. In onze 24-uurs economie is het echter normaal dat de omgeving stevig verlicht is. Daardoor wordt vergeten hoe mooi duisternis is. Als amateur astronoom zet ik met vrienden van de sterrenvereniging jaarlijks telescopen neer op een donkere plek op de Veluwe. We tonen de bezoekers van de Nacht van de Nacht de pracht van de donkere sterrenhemel, nadat ze terug komen van een wandeling door het donkere bos op zoek naar nachtdieren. Tijdens deze Nacht wordt het belang en de schoonheid van duisternis duidelijk voor de bezoekers. Maar als de volgende dag de zon weer schijnt, lijkt het onderwerp weer verdwenen uit de collectieve geheugen. 

Foto: Credit ESA/NASA


Ik ga niet pleiten voor het doven van verlichting op iedere plaats. Ik voel me ook onprettig in een donker steegje. Maar het zou goed zijn als duisternis een volwaardig milieuaspect wordt waar ontwikkelingen en bestaande situaties aan worden getoetst. Niemand heeft iets aan licht dat niet schijnt op de plek waarop het gericht is. Dergelijk wegstralend licht is pure verspilling van energie. In een tijd dat geld en energie schaars worden, ligt het voor de hand om daarop te bezuinigen.

Wetgeving?

Het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om gebieden aan te wijzen waar de duisternis en het donkere landschap moeten worden beschermd. Regelgeving analoog aan een stiltegebied zou je inmiddels verwachten. Na een uurtje googlen valt te concluderen dat provincies bezig zijn met het onderwerp. Er zijn prachtige duisterniskaarten gemaakt. Maar tot aanwijzing van een beschermd donker gebied heeft dit, zover ik kan bezien, nog niet geleid.

Het is bemoedigend om te weten dat overheden zich het onderwerp inmiddels eigen hebben gemaakt. En eerlijk is eerlijk, hier en daar zijn acties te bespeuren, zoals de groene ledverlichting van de kruispunten in het buitengebied van Lunteren. Maar is het genoeg? Is er al bewustwording en actiebereidheid onder burgers, zoals die tuinder met zijn kas langs het spoor Den Haag - Utrecht? Of, die sportclub met lichtmasten die het lege sportveld beschijnen tot middennacht?

Hebben we hier wel nieuwe wetgeving voor nodig? Of is het een kwestie van stug doorgaan met het kweken van bewustwording door evenementen als de Nacht van de Nacht en Earth Hour? 




Deze blog is geschreven door Susanne Pieterse, jurist bij Amer

Sterrenvereniging Astra Alteria 

Earth Hour
Nacht van de nacht

Nieuwe relatie stad – platteland

Van boer tot multifunctionele plattelandsondernemer

Vroeger was de relatie tussen stad en platteland vooral locaal van aard. De boer ging naar de stad om er zijn vee en vlees, zijn melk, boter, kaas en eieren, en/of zijn groente en fruit te verkopen op de markt. Andersom reisden de locale bakker, de kruidenier en de ‘scharensliep’ langs de deur van de boer met hun koopwaar.

Vanaf medio vorige eeuw zijn boeren gaan samenwerken in melkcoöperaties (CMC) en ging de melk via de melkfabriek naar de winkel en de supermarkt. De bakker, de kruidenier en de slager verdwenen van het platteland en verhandelden hun producten alleen nog maar in dorp en stad. De boer produceerde voor export.

Na een periode van grootschalig produceren, waarin kwantiteit centraal stond, lijkt tegenwoordig kwaliteit steeds meer de nieuwe doelstelling geworden.
Maar niet iedere boer kan mee met de ontwikkelingen. Grote milieu-investeringen en gebrek aan opvolgers brengen veel boeren bij een beslismoment waar keuzes gemaakt moeten worden tussen stoppen, verbreden of verdiepen.

Recentelijk is ook de multifunctionele landbouw in zwang gekomen: boeren hebben de stad opnieuw ontdekt en … de stad heeft ook steeds meer oog voor de boer gekregen: zie de campagnes ‘Stad zoekt boer’ en ‘de Smaak van de stad’.
Boeren worden steeds inventiever om hun producten aan de man te brengen en daarmee hun hoofd boven water te houden. Boeren ontwikkelen zich in toenemende mate tot integrale ‘plattelandsondernemers’, en zijn steeds minder boer. Het platteland is functioneel, economisch, visueel-ruimtelijk, organisatorisch en sociaal aan het veranderen. 
En er is meer…. Mede onder invloed van nieuw Europees plattelandsbeleid en Europese subsidies (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid per 2014) organiseren boeren zich in steeds grotere verbanden, zoals agrarische natuurverenigingen, streekcoöperaties, en streekplatforms.
Zij en niet de LTO zijn daarmee in toenemende mate in de streek het aanspreekpunt geworden voor allerlei nieuwe activiteiten, die m.i.v. 2014 vanuit het GLB betaald kunnen gaan worden. Voorbeelden van dit soort projecten zijn ‘boerderijeducatie’, ‘duurzame energie en biomassa’, ‘verkoop van streekproducten’, ‘zorgboerderijen’, ‘kunstroutes’, ‘Bed&Breakfast’, ‘fruit/polderspelen’, ‘landschapsonderhoudploegen’ en ‘agrarisch natuurbeheer’ etc. Nieuwe activiteiten op de boerderij zijn ook ‘varken op de leer’,  ‘koken in het veld’ en ‘muziek op het erf’. De laatste gaat door onder de naam ‘boerol’ (afgeleid van het alom bekende Oerol).

De allerlaatste trend in de zich veranderende relatie stad-platteland is de volgende.
In leegstaande panden in de steden ontstaan plattelandswinkels, waar eerder genoemde plattelandsorganisaties zich profileren en dichter bij de consument gaan zitten. Dit past bij een consument, die zich in toenemende mate richt op kwaliteits-producten en op toeristische en culturele producten uit de eigen streek. 

Blog geschreven door Henk van Paassen, planoloog bij Amer


woensdag 6 februari 2013

Uitvoering landschappelijke inpassing in bestemmingsplannen

Als bureau krijgen wij steeds vaker de vraag of landschappelijke inpassing van ontwikkelingen kan worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om Ruimte voor ruimte-locaties, waarbij het nieuwe erf landschappelijk ingepast moet worden. Veelal wordt de eis van landschappelijke inpassing gesteld als voorwaardelijke verplichting bij wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden (de zogenoemde “flexibiliteitsbepalingen”). De uitvoering wordt doorgaans geregeld met een anterieure overeenkomst.

Deze vraag speelt vooral als gevolg van een uitspraak van de Raad van State op 1 juni 2011 (201008528/1/R2). De ABRS geeft daarbij aan dat de betreffende gemeente in de uitspraak de landschappelijke inpassing moet vastleggen in het bestemmingsplan. Diverse gemeenten menen dat dit een vereiste is geworden met deze uitspraak. Dit laatste is echter niet het geval. Het college van B&W had in dit specifieke geval een voorwaardelijke verplichting in het vaststellingsbesluit opgenomen, zonder deze te laten doorklinken in het bestemmingsplan.

Toch is dit een opmerkelijke uitspraak geweest. We bedrijven in Nederland namelijk al jaren “toelatingsplanologie”. Het bestemmingsplan regelt wat wel en niet is toegestaan, maar verplicht niets, althans niet in detail. Zo kan worden bepaald dat enkel een groenelement mag worden opgericht ter erfafscheiding (zoals in het buitengebied van de Noordoostpolder), maar kan de eigenaar van het perceel niet worden verplicht om dit groenelement ook daadwerkelijk aan te leggen. De aanleg en instandhouding van de heg wordt daarom in een anterieure overeenkomst geregeld, oftewel middels privaatrecht.

Interessant wordt het pas echt bij de handhaving van bestemmingsplannen waarin de landschappelijke inpassing wordt vastgelegd. Want hoewel inrichten conform een inrichingsschets nog te doen is, wordt instandhouding een stuk moeilijker. Want hoe ver reikt die instandhouding? Als de heg op de inrichtingsschets 50 cm breed is, moet de initiatiefnemer hem dan op exact 50 cm houden? Of mag de heg ook voller worden? En wat als de inrichtingsschets een groene beukenhaag bevat, terwijl dezelfde beukenhaag in de winter bruin van kleur is? Is een initiatiefnemer in deze gevallen in overtreding van het bestemmingsplan en mag, of beter gezegd moet een gemeente dan handhavend optreden?

Doorgaans zal de soep niet zo heet gegeten worden, maar het biedt wel minder rechtszekerheid voor initiatiefnemers, omdat onduidelijk is hoe streng de gemeente handhaaft. Ook kan dit beperkingen opleggen bij de verkoop van de woning aan nieuwe bewoners, omdat die een deel van hun tuin vervolgens niet naar wens mogen inrichten. Tenslotte moet de gemeente er aan denken om al deze (postzegel)inrichtingsplannen mee te nemen in integrale herzieningen, om zo de landschappelijke inpassing ook in de toekomst te waarborgen.

Deze blog is geschreven door Michiel Noordzij, planoloog bij Amer

dinsdag 15 januari 2013

Stedelijke transformatie, grenzeloos of begrensd succes?



Of het nu uit idealistisch oogpunt is,  of gedwongen door de huidige marktwerking, feit is dat steeds meer projecten interactief tot stand worden gebracht. Bewoners, marktpartijen, woningcorporaties en gemeenten werken samen om een locatie stapsgewijs van een nieuwe ‘identiteit’ te voorzien.  Deze nieuwe identiteit wordt immer omschreven  als innovatief, creatief, divers en zelfontwikkelend.  Initiatieven lijken als vanzelf succesvol en jagen nieuwe ontwikkelingen aan. Mensen creëren hun eigen plek en worden enthousiast gesteund door overheid en pers.

Er wordt niet meer gesproken over herstructurering (het van bovenaf ontwerpen van een nieuw totaalplan), gebiedsontwikkeling (gekenmerkt door publiek-private samenwerking tussen overheid en marktpartijen), maar van stedelijke transformatie; het opnieuw organisch ontwikkelen van een stedelijke omgeving.

Dit organische is zo oud als de stad zelf, het is niet nieuw maar uiterst praktisch. Het succes komt voort doordat de ontwikkeling hoofdzakelijk marktgestuurd is door afzonderlijke initiatiefnemers, waarbij gaten steeds opnieuw opgevuld kunnen worden.
Toch bestaat er een duidelijk verschil. Stedelijke transformatie is anders dan organische groei  vrijheid en blijheid binnen richtlijnen. En binnen deze richtlijnen zit hem de crux. Zonder alle stedelijke transformaties over één kam te willen scheren is de algemene opvatting toch vaak dat een nieuwe ontwikkeling alleen kans van slagen heeft als er een zogenoemde ‘trekker’ in het gebied aanwezig is. Een trekker is een gebouw of functie dat publiek aantrekt. Denk aan een cultuurhuis, een bibliotheek, een theater of dergelijke. Pionieren met restaurantjes of cafés net buiten de bestaande stedelijke zone wil ook nog wel eens goed werken. Zorg daarnaast dat je wat plek hebt voor kunstenaarsateliers die tegen zeer laag huurtarief verhuurd mogen worden en voilá , je gebiedsontwikkeling is op gang. So far so good en voldoende aansprekende voorbeelden. Denk bijvoorbeeld aan het Oliemolenkwartier in Amersfoort. Het ene bedrijf trekt het andere aan en ondernemerschap wordt door de gemeente gestimuleerd. Het zogenaamd met z’n allen van niets iets maken geeft een boost op zich.  Buitenstaanders worden nieuwsgierig en willen ook meedoen. De motor loopt.

Maar dergelijke successen zijn sterk afhankelijk van locatie (liefst goed ontsloten en in of tegen een centrum aan) en hebben een weerslag op allerlei bestaande terreinen in een stad. Terreinen die niet meer ‘hip’ zijn. De ondernemers en bewoners trekken weg naar het nieuwe transformatiegebied en laten nieuwe lege plekken achter. Niet gesloopt, wel vaak onbruikbaar. Bedrijventerreinen worden niet meer opgevuld.
De stedelijke transformatie kan alleen succesvol blijven als initiatiefnemers ook verantwoordelijk worden gesteld voor de lege plekken die ontstaan. Deze maken namelijk net zo hard deel uit van het transformatieproces. Ontwikkelen is prima, maar laat je oude huis ook netjes achter voor je op vakantie gaat.  En voor dit soort zaken blijft een supervisor voor stedelijke transformatieprocessen onmisbaar. Een supervisor die verder kijkt dan de grenzen van de transformatielocatie op zich.

Blog geschreven door Algon Schuurman, stedenbouwkundige bij Amer